Herfstblaadjes, randjes en wascoblokjes
Dit schooljaar ben ik één dag in de week werkzaam als atelier-docent op een school in Delft. Sommigen noemen dat atelier-pedagoog, maar ik voel me nog niet helemaal pedagoog genoeg om mezelf zo te noemen. Meestal zeg ik atelier-juf.
Er is een heus atelier, een ruimte zo groot als een lokaal… gedeeld door 4 of 5. Met 10 leerlingen is het knus. Als je bedenkt dat in de meeste groepen (bijna) 30 leerlingen zitten en mijn uren beperkt zijn, is het een uitdaging om een balans te vinden tussen aandacht, tijd en ruimte. Voor de leerlingen én voor de leerkrachten. Ik werk dan ook graag in de klas i.p.v. in het atelier, ondanks dat er dan veel kinderen tegelijk bezig zijn. Dan is namelijk de vaste leerkracht erbij en dat schept een bepaalde veilige sfeer. Het is bekend voor de leerlingen en daarmee ook voor mij. Ik voel me gesteund door de leerkracht. Zij kennen de kinderen, hun namen en hun aandachtspunten. Vlak voor de herfstvakantie ontdekte ik tijdens een gang-gesprekje met een van de kleuterjuffen, dat er (ook) nog iets anders onder zit: in het atelier sta ik er alleen voor en ben ik ook alleen. Dan zitten er deuren, drempels en een gang tussen mij een mijn collega’s. Dan voel ik geen steun. En dan schiet mijn autonoom zenuwstelsel mij ‘te hulp’. Dat wat nodig was toen ik een baby/heel jong kind was, is een vast programma dat op de achtergrond altijd draait. Ondanks dat het feitelijk een andere situatie is, denkt mijn zenuwstelsel op zo’n moment in het atelier ‘dat ik in gevaar ben’ en brengt in een split-second mijn lichaam terug in de tijd.
Het is alsof er twee tijdlijnen paralel lopen en er by-pass-leidingen zijn aangelegd, een symbiotische staat van ‘Ga terug naar start’ met ‘Ga naar de gevangenis’ en ‘U ontvangt geen… ‘. Ik voel me dan weer net zo hulpeloos als toen ik een baby/heel jong kind was. Het is een soort tijdreizen van mijn lijf. Mijn reptielenbrein bedient de knoppen. Het was handiger geweest als ik zodanig geprogrammeerd was dat hij (mijn reptielenbrein) dat alleen mag doen als ik echt in levensgevaar ben.
Overigens werk ik aan het herschrijven van het programma. Sinds januari 2024 hou ik naast een dagboek op papier ook een digitaal dagboek bij. Dat ondersteunt me bij het herschrijven. Ik heb besloten om op dit blog delen daarvan te gaan delen. Dit is de eerst in die serie. Dat terzijde. Wat betreft het herschrijven: er zijn al een paar belangrijke updates geweest. Ik heb echter ook te maken met hackers. Sommige heb ik zelf in dienst genomen, andere kom ik tegen bij instanties en in situaties waar ik weinig autonomie heb. Ik weet inmiddels dat het overgrote deel van de hackers er niet op uit is om te plunderen, maar dat ze mij willen wijzen op beveiligingslekken, al doet niet elke hacker dat even vriendelijk, liefdevol, bewust en doelgericht. Het is een puzzel om de cryptische berichten te ontcijferen.
En het is een hele kunst om met een gehackt zenuwstelsel les te geven aan een groepje lieve en stuiterende kinderen die ‘ouder zijn dan ik’, ouder zijn dan waar mijn zenuwstelsel mij naar terug heeft gebracht…
Welke les geef ik ze dan mee? En wil ik dat? Nee! Hoe dan wel? Voorlopig door te oefenen in de klas met de juf erbij.
Bladwijzers, boekenleggers en bladeren
Dus gisteren was ik in de klas. Met de leerkracht erbij.
Ik had zondag de zon opgezocht in een park en een flinke hoeveelheid herfstbladeren verzameld. Wat fijn is aan het Julianapark in Schiedam is de variëteit aan bomen. Ik had dus veel verschillende bladeren, zonder precies van alle bladeren te weten van welke bomen ze waren. ‘Gelukkig’ hebben de kinderen daar ook niet naar gevraagd.
Ik nam de bladeren schoongedept mee en voegde papier en wascoblokjes toe. En een dichtbundel, waar ik een gedicht over de herfst uit voor wilde dragen. Ik was net niet helemaal goed voorbereid, kwam ik achter, want er ontbrak een bladwijzer. Precies bij het gedicht dat ik wilde voorlezen, wat ook nog eens over bladwijzers gaat, weten waar je (gebleven) bent en herfst. Nu zou ik willen noemen van wie het gedicht is, maar dat ben ik even kwijt (in mijn hersenpan) en de bundel ligt nog in het atelier in Delft, terwijl ik in Schiedam ben.
Eenvoud met inhoud
Ik kan vertellen over het begin van de les, maar waar ik nu aandacht aan wil geven is: hoeveel méér er in de eenvoudige opdracht zat die ik had bedacht, dan ik van tevoren had kúnnen bedenken. Het idee was om de kinderen afdrukken te laten maken van de herfstbladeren door die onder een A4-tje te leggen en er met de brede kant van een wascoblokje overheen te gaan. Rubbing, reliëfdruk of doordruk. Ik noemde het ‘toveren op papier’.
Na een korte uitleg ging iedereen aan de slag. Ik liep rond om te kijken hoe ze werkten. Het was voor de kinderen een oefening in hoe het papier en het blaadje vast te houden om een scherpe afdruk te krijgen. Afdrukken waar het blaadje verschoven was noemden ze niet fout of mislukt, maar 3D! Het was ook een oefening om het krijtje handig vast te houden, om de juiste druk te geven en om het hele blad zichtbaar te maken, inclusief de nerven vlak naast de dikke middennerf. Sommige kinderen konden met een enkele aanwijzing verder of slechts de uitnodiging om alle nerven zichtbaar te maken, dus ook die naast de dikke middennerf. Andere kinderen hadden iets meer nodig en dan deden we het even samen, hielden we het krijtje samen vast en nam ik hun hand in mijn hand mee over het papier. Hoeveel druk te geven en hoe te bewegen konden ze dan ervaren. Ik dacht er niet over na om dit zo te doen. Ik voelde het aan en het voelde goed om het zo te doen.
Het viel me op dat sommige kinderen alleen de binnenkant van de bladeren, alleen de nerven tevoorschijn toverden en de randjes niet zichtbaar maakten. Het verwonderde me en eerst begreep ik het niet. Bij de kinderen met wie ik het samen deed voelde ik wel dat ik meer kracht nodig had om ook de randjes van de blaadjes zichtbaar te maken. Ik voelde weerstand in hun hand/arm om naar dat randje toe te bewegen en er overheen te gaan. Ze konden het wel voelen als we dat samen deden of als ze het zelf probeerden. Ergens schrok ik er ook van, vooral omdat ik het nog niet kon duiden.
Inzicht
Vanmiddag, toen ik erover vertelde aan iemand met wie ik regelmatig gesprekken heb, zag ik ineens allerlei verbanden. Van de herfstbladrandjes naar buiten de lijntjes durven kleuren, naar het uit je comfort zone durven gaan, naar de zone van de naaste ontwikkeling en dus naar leren! Bizar! En die fysieke weerstand dus, die ik in de kinderhandjes gevoeld had… van kinderen in groep 3-5, oftewel tussen 6 en 9 jaar, de leeftijdsfase waarin de ‘ik’, die nog sterk verbonden is met de moeder, langzaam eigen wordt… Dat kinderen in die leeftijdsfase weerstand voelen om naar een randje te bewegen, of het nou van een herfstblad onder een papiertje is of van grens tussen de comfort zone en de zone van naaste ontwikkeling, de zone waar je in staat bent iets te leren, vind ik heftig! Eerst schreef ik ‘nogal zorgwekkend’, maar dat is niet de taal die helpend is, die hoop mogelijk maakt en mogelijkheden biedt. Dat heeft meer met een oordeel te maken, met ‘het is fout’, met 2D i.p.v. 3D of zelfs meer-dimensionaal.
Wat zegt weerstand in het lijf van de kinderen over de veiligheid die we kinderen bieden? Wat zegt dat over hun autonoom zenuwstelsel en de mate van ontregeling daarvan, over de overlevingsstaat van hun lijf, over hun stressniveau? En, wetende dat kinderen ons altijd spiegelen, wat zegt dat over ouders, leerkrachten, scholen, het onderwijs, de maatschappij? Wanneer voelen we zelf weerstand? En waar te beginnen als kinderen de randjes van herfstbladeren onder het gewicht van 80 grams wit papier al niet durven naderen en zichtbaar maken, wetend dat ze die randjes wel degelijk voelen! Nog wel…!
Hackers
Ik voel me nog steeds vaak machteloos als ik erover nadenk hoe ik hierin een verschil kan maken, hoe ik van betekenis kan zijn als het zó groot is. Soms overweldigt het me en ik weet dat overweldiging een trauma-respons is op de machteloosheid die ik als baby/jong kind heb ervaren. Tegelijkertijd ben ik maar een piepklein radertje in het grotere geheel van deze toxische maatschappij, een piepklein radertje in het onderwijs, waar uiteraard ook goede dingen gebeuren. Dat laatste, dat er ook goede dingen gebeuren, maakt het zo ongelofelijk moeilijk. Het voelt als een tweestrijd, een spagaat. Maar het is geen strijd, het gaat niet om het één óf het ander. Het is en-en.
Het gaat om de pijn durven aankijken, de pijn leren voelen en de pijn leren dragen. Het gaat om behouden wat nog behulpzaam is én loslaten wat niet meer dient. En-en. Wat dat betreft verschilt dit ‘collectieve trauma-werk’ niet zoveel van individueel trauma-werk. Ook daar gaat het over de pijn durven aankijken, de pijn leren voelen en de pijn leren dragen, gaat het over behouden wat nog behulpzaam is én loslaten wat niet meer dient. Oh ja, én tonen wat wel helpt, zodat anderen zich daardoor kunnen laten inspireren en gidsen. Met het tonen van eigen ervaringen in het omgaan met weerstand raken we elkaar én reiken we elkaar mogelijkheden aan. Vanuit die inspiratie kunnen we onze eigen authenticiteit gaan ontdekken, kunnen we in verbinding komen om onze eigen krachten en talenten te ont-sluieren en kunnen we oefenen hoe het anders kan. Samen en zelf, want zelf is iets anders dan alleen.
Creativiteit, flow, nerven en nervus vagus
Tijdens het oefenen ontdekken we mogelijkheden die we van tevoren niet voor mogelijk houden. Dat gebeurde gisteren ook in de klas. Er werden collages gemaakt met uitgeknipte afdrukken van herfstbladeren. Spontaan liet ik een leerling die snel had gewerkt, een afdruk maken van zijn collage, op wit en gekleurd papier, afdrukken waarin de nerven niet meer zichtbaar waren, de nerven als het ware waren opgelost. Ik gun deze kinderen én mijn eigen dochter dat we in deze ‘drukgang’, in de komende decennia, heel veel nerven en nervositeit oplossen, onze nervus vagus ontspannen. Dat we onze individuele trauma’s oplossen van onze eigen en van de vorige generaties die wij met ons meedragen en onbewust en ongewild aan onze kinderen en leerlingen meegeven. En dat we collectieve trauma’s aankijken en via onszelf helen.
Zullen we het samen doen? Zullen we radertjes smeren en systemen bouwen met een andere overbrengingsverhouding, zodat systemen geleidelijk overgeschakeld kunnen worden naar duurzaam gezonde systemen?
Het begint bij leren voelen en voelen dat dat veilig is. *
Zullen we daarmee beginnen, met zelf en samen voelen, met onszelf en de ander zien, met elkaar steunen in het dragen van de pijn? Pijn is van zichzelf ongevaarlijk. Pijn is een waarschuwingssignaal bij gevaar.
* Disclaimer: ik ben me ervan bewust dat het niet in elke situatie veilig is om te voelen. En dat we alleen veiligheid kunnen bieden als we zelf veilig kunnen zijn.
Hartegroet, Carla